In veel gevallen biedt de bancaire lijfrente een hoger rendement en dus een hogere uitkering dan een verzekerde lijfrente. Behalve de hoogte van de uitkering zijn er meer verschillen waar u rekening mee dient te houden. De belangrijkste verschillen hebben wij voor u verzameld:
Overlijden:
Bij een bancaire lijfrente is er geen sprake van vermogensverlies bij overlijden. Na overlijden van de rekeninghouder vererft de lijfrente aan de nabestaande(n). Er is bij een bancaire lijfrente dus nooit sprake van vermogensverlies. Bij een verzekerde lijfrente stopt de uitkering na het overlijden van de langstlevende verzekerde en vervalt een eventueel restkapitaal aan de verzekeraar. Deze kans op voordeel voor de verzekeraar vertaalt zich in sommige gevallen in een hogere uitkering dan de bancaire lijfrente. Het risico op vermogensverlies kan bij een verzekeraar worden afgedekt door aankoop van een aanvullende contraverzekering.
Garanties:
Een bancaire lijfrente valt onder het depositogarantiestelsel van De Nederlandse Bank. Dit houdt in dat per bank en per rekeninghouder een bedrag tot € 100.000,- gegarandeerd wordt bij faillissement van de bank. Een verzekerde lijfrente valt niet onder een dergelijke regeling. Wel gelden er voor verzekeraars veel strengere solvabiliteitseisen dan voor banken.
Looptijd:
Een bancaire lijfrente kent uitsluitend tijdelijke looptijden. De minimale looptijd bedraagt 5 jaar, de maximale looptijd varieert per bank maar bedraagt 30 tot 40 jaar. Een levenslange bancaire uitkering is niet mogelijk. Een verzekerde lijfrente kent geen maximale looptijd en kan daarom ook levenslang worden afgesloten. Hierbij is de looptijd onzeker maar wordt bij in leven zijn altijd een uitkering gedaan. Het zogenaamde “langleven risico” kan, in tegenstelling tot bij de bancaire lijfrente, bij een verzekeraar wel worden afgedekt.
Benieuwd naar de beste offerte voor uw lijfrente? Bereken hier uw lijfrente en ontvang gratis en vrijblijvend de offerte per e-mail.
Direct vergelijken